Monday 26 January 2009

Over Matthijs van Boxsel gesproken!

Matthijs van Boxsel(1957) ‘ontdekte’ ik in juni 2006.

Ik kocht drie boeken van hem, te weten:
Encyclopedie van de domheid (1999), 4de druk 2002, Querido A’dam.
ISBN 9021453517/NUR 323
Morosofie, dwaze wijzen en wijze dwazen in Nederland en Vlaanderen (2001), 2de druk 2002, Querido A’dam. ISBN 9021453525/NUR 323
Deskundologie, domheid als levenskunst (2006), 1e druk, Querido A’dam. ISBN 9021453126/NUR 323

Het thema is domheid. Een bloemlezing.

Domheid manifesteert zich op elk gebied.
Domheid is het fundament van onze beschaving.
Naast wijsheid, waarheid en schoonheid is ook domheid een onderwerp van studie.
Robert Musil publiceerde in 1937 een redevoering ‘Über die Dummheit’.
Drie aspecten van domheid zijn: sufheid, koppigheid en schaamteloosheid.
Domheid is geen gebrek, maar een zelfstandige macht.
Op het punt waar de wetenschap van de domheid niet meer valt te onderscheiden van de domheid van de wetenschap begint ‘De encyclopedie van de domheid’.

Uitgangspunt: Geen mens is intelligent genoeg om zijn eigen domheid te begrijpen.
Intelligentie is niets meer dan het product van een reeks min of meer mislukte pogingen greep te krijgen op de domheid.
Centrale stelling: Cultuur is het product van een reeks min of meer mislukte pogingen met de domheid in het reine te komen, greep te krijgen op de zelfdestructieve idiotie. Onze cultuur is niets dan het product van de steeds hernieuwde pogingen achteraf de schade te beperken.

Afwisseling, ironie, agressie moeten leiden tot zo kleurrijk mogelijk falen. Cultuuruitingen zijn succesvolle blunders.
Er is studie verricht naar de zijwindgevoeligheid van de optelsom, het soortelijk gewicht van een zoen en de oppervlakte van God.
Er huist dwaasheid in al onze pogingen greep te krijgen op het bestaan.
Domheid is onkenbaar. We weten dat ze bestaat, maar we zijn altijd te laat. Domheid is een grens die altijd wordt gemist. Alleen achteraf valt vast te stellen dat we hem gepasseerd zijn. Een herkende domheid is een extra wijsheid.
Domheid is typisch voor de mens in het algemeen en noodzakelijk voor onze ontwikkeling.
Domheid is geen gebrek, maar een zelfstandige eigenschap met een geheel eigen logica.
Domheid staat niet tegenover intelligentie. Juist de combinatie van domheid en intelligentie is fataal. Epische kluchten illustreren al eeuwenlang de spanningsvolle relatie tussen intelligentie en domheid.

Domheid is het talent bewust tegen je eigenbelang te handelen, met de dood als uiterste gevolg.

De morologie onderzoekt de wetten van de domheid.
De geheime logica van ons intellect is dat wij door schade en schande wijs worden!
Wijsheid valt alleen te bereiken door schade en schande. Domheid is verantwoordelijk voor de schade en schande waar wij ‘wijs’ van worden. Domheid geeft de littekens die bij elkaar ons karakter vormen. Maar het werkt alleen onbewust. Wie bewust faalt om wijsheid te vergaren is een domkop. Wijsheid is een onbedoeld neveneffect van onze handelingen. Het is een stom geluk bij een ongeluk.

Het principe van de terugwerkende kracht regeert de wereld. Wij moeten falen om de kennis te vergaren, waarmee wij ons falen kunnen begrijpen. Ervaring komt altijd te laat. Alle wijsheid is wijsheid achteraf. Wat wij in theorie leren is het resultaat van de kennis, opgedaan door het falen van onze voorgangers.
Pas achteraf wordt een loze bewering werkelijk een profetie!

Kennis is slechts wijs en waar omdat zij door de meerderheid wordt gedeeld. Wij volgen de regel niet omdat hij doelmatig is. De regel is doelmatig omdat iedereen hem volgt. Een regel dankt zijn kracht niet aan argumenten, maar aan kuddegedrag. Doelmatigheid is geen natuurlijke eigenschap van de regel, maar het effect van gehoorzaamheid.
De automaat in de mens wordt geregeerd door de macht der gewoonte, die overtuigender is dan alle argumenten voor en tegen samen. Domheid is geen kwestie van verkeerd inzicht of gebrek aan kennis. Domheid is een kwestie van automatie.
Wij gehoorzamen de wet niet omdat zij rechtvaardig is, maar omdat de wet nu eenmaal de wet is. De wet wordt rechtvaardig als iedereen haar gehoorzaamt. De rechter doet alsof hij de misdadiger een lesje leert. Maar goed beschouwd, doet de rechter uitspraak om zijn eigen rechtsgevoel en dat van het door hem vertegenwoordigde volk in stand te houden. De rechter leert in feite slechts zichzelf mores. Dat besef is desastreus voor de rechtsorde en daarom doen wij alsof de rechter er zit om de misdadiger op te voeden. Al onze vormen van organisatie werken bij de gratie van domheid. Onze wereld draait om fantasietjes en domkoppen die erin geloven. Domheid is nuttig.

Het doel heiligt niet de middelen. Het doel is de middelen te heiligen. De middelen zijn de regels die als neveneffect orde hebben, op voorwaarde dat hun idiotie niet wordt beseft. De zaligheid van de armen van geest verdwijnt als zij beseffen dat de ondoorgrondelijke autoriteit van de wet niet bestaat buiten onze mislukte pogingen de wet naar voldoening te gehoorzamen.

Het volk bedenkt zelf de verzinsels die het later gaat geloven!

Ons bestaan speelt zich af in de kosmische ruimte tussen de per definitie onbesefte domheid en het desastreuze besef van onze domheid. Iedereen weet dat onze kennis in de lucht hangt. Dat de wetenschap een in zichzelf gedefinieerd systeem van wetten en regels behelst. Als iedereen in zijn achterhoofd weet dat ons kennen nergens op berust, wie weet dat dan niet? Onze intelligentie weet het niet. Ons denkpatroon sluit de mogelijkheid uit dat wij domheid direct zouden kunnen zien. Domheid valt niet te bereiken, maar evenmin te vermijden. Wij zitten vast in onze eigenwijsheid.

Het uitgangspunt luidt: ‘ik ben dom’.
De kloof tussen wijsheid en domheid houdt het denken gaande. Wie te zeker is van zijn zaak gaat de fout in. Domheid is een taboe. Niet voor niets lachen wij de domheid van de ander uit en proberen wij onze eigen domheid uit alle macht te verhullen. Hoe kunnen we met onze domheid leven? Hoe kunnen we verhinderen dat we er nog langer slachtoffer van zijn?

De domste oplossing is verstommen uit angst een domheid te begaan. De beste remedie tegen een begane domheid is haar te herhalen. Herhaling haalt de tragische angel uit de domheid. Zij maakt er een grap van. Onbewuste domheid wordt zo bewuste domheid. Zo wordt je humorist, in onze cultuur de belichaming van slimheid. Aan domheid valt niet te ontsnappen, maar we kunnen van onze domheid een persoonlijke, unieke domheid maken. Als we toch moeten falen, laten we dan op een zo hoog mogelijk niveau falen.

Het streven naar volledigheid, naar perfectie, wordt gefnuikt door een idiotie waar elke vorm van organisatie vroeg of laat op stuit, een ongrijpbare gekte die het systeem dreigt te vernederen tot een klucht.

Er is geen andere hel dan de angst, die overigens onlosmakelijk met het bestaan is verbonden. Angst vergalt ons plezier, maar houdt tevens de wereld draaiend. Ataraxie is de uitweg. Een toestand vrij van zorg en vrees. Onze cultuur is niets anders dan het product van vergeefse pogingen het paradijs te herwinnen. Het geluk schuilt in het verlangen, niet in de vervulling.

Niet de zondaars, maar de ‘levende doden’ vormen de schandvlek op de schepping. De holle mensen laten zich leven. Conformisten, zwevende kiezers, de zwijgende meerderheid, de kudde die gedachteloos de waan van de dag volgt, opportunisten die met alle winden meewaaien, mensen zonder standpunt, onverschilligen, lafhartigen die zich op de vlakte houden alvorens achter de rest aan te hollen. In hen wordt de dwaasheid van de schepping zichtbaar. Juist dit gedrag van de massa bepaalt uiteindelijk wat als goed en wat als kwaad wordt gekenmerkt. De dwazen tonen de verborgen waarheid van de orde. Zij verstoren die orde niet. Willen wij niet de grond onder onze voeten verliezen, dan moeten wij ons van de domme houden voor de domheid in het hart van alle systemen die wijsheid in het verschiet stellen.

Smoesjes leiden altijd al een eigen leven. Hun verschijning betekent meestal het begin en tevens het einde van het gesprek. Zij gaan de dialoog uit de weg, laten geen ruimte voor discussie of tegenspraak, zijn doof voor anderen en belazeren zichzelf. Niet de incidentele doodzonde staat centraal, maar de structurele nalatigheid. Het goede geweten dat zichzelf een rad voor ogen draait en zich van geen kwaad bewust is. Deze kleine ondeugden vallen te herleiden tot de universele hoofdzonden als luiheid, spilzucht en ijdelheid.